Alemans

 

Misschien heeft geene familie van den ouden Nederlandschen adel, voor zoover die tot op onze dagen is blijven voortbestaan, méér dan deze van ongunst der tijden geleden. Afgestamd van Heer  Jan Aelman, ridder, in 1346 en later vermeld, natuurlijken zoon van Willem III, Graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, en van eene  Brabandsche  jonkvrouw de Moor, kon zij slechts korten tijd haar aanzien handhaven, en sinds den Spaanschen tijd ging zij meer en meer achteruit, zoodat hare leden zich als landbouwers onderhielden, voornamelijk te Wijk aan Zee en in de omstreken. Het eenige wat haar van anderen onderscheidde was de uitoefening van de jacht, waarvoor zij telkens gecalangeerd werd, maar waarop zij even dikwijls haar recht zegevierend bewees door middel van authentieke stukken, als acten van bekendheid, gerechtelijke verklaringen enz., inhoudende dat zij sinds menschengeheugenis tot de jacht was gequalificeerd geweest. Dergelijke acten of wel sententiën van vrijspraak bestaan er van 15 Jan. 1552, 20 Febr. 1560, 21 Oct. 1596, 14 Aug. 1672, 29 Mei 1692 en 8 April 1699, terwijl de laatst bekende gijzeling en vervolging van 31 Aug.1717 is, ter zake dat de gecalanceerde, Dammis Claassen te Wijk aan Zee, “hem vervordert heeft” ongequalificeerd te gaan jagen met vier honden, en vier konijnen te vangen. Ook hierop volgde vrijspraak.

Het zou eene belangrijke bijdrage tot kennis der middeleeuwn zijn, indien de oorzaken en omstandigheden waren aangeteekend, die dit geslacht zoozeer van zijn luister berooft hebben, want Heer  Jan Aelman was rijk begiftigd. Zijn halve zuster, de Keizerin Margaretha, dochter van Graaf Willem III, schonk hem den 27 Oct. 1346 het geheele land van Woerden, met alle rechten, renten en vervallen, na hem reeds den 13 Juni te voren 200 ponden uit de renten van Woerderland en 100 ponden uit die van Amsterland, jaarlijks te ontvangen, toegekend te hebben. Het Land van Woerden schijnt echter niet lang in zijn bezit gebleven te zijn, daar Hertog Albrecht in zijn testament van 10 Juni 1377 bepaalde, dat na zijn dood Woerderland, Oudenwater, Muiden met slot enz. moesten komen aan zijn zoon Jan, den Elect van Luik.

Hoewel bewust van hare afstamming, schijnt de familie geen pogingen te hebben aangewend om zich in haar rang te doen herstellen, en tevreden te zijn geweest met de verklaring dat zij gequalificeerd was tot de jacht, hetgeen ook inderdaad eene erkenning van adeldom was. Zij werd dus om zoo te zeggen ontdekt door Mr. H. van Wijn, gelijk Mr. J.C. de Jonge, het op blz. 47 van zijn werk: Hendrik van Wijn als geleerde en staatsman geschetst, mededeelt. Toen van Wijn pensionaris van Brielle was, kwam hij bij een boer te ouddorp in het land van Goedereede en zag daar een wapen hangen, dat hij dadelijk herkende als tot het grafelijk Huis van Henegouwen behoorde. Met bevreemding vroeg hij naar den naam van den landman, die verklaarde Aeleman te heeten en van een voormaals aanzienlij, doch nu vervallen geslacht te zijn, warvan hij papieren bezat. Dit was voor een geschiedvorscher als van Wijn een belangrijk geval. Hij nam de papieren naar huis, onderzocht ze, bevond dat de landsman afstamde van den bovengenoemde Heer Jan Aelman of Aleman en deelde dit aan den stadhouder Prins Willem V mede. Deze trok zich de zaak aan, liet twee der zonen van dien landman naar ’s Gravenhage komen en plaatste hen bij de Hollandse Garde, waar zij spoedig tot officieren werden bevorderd, terwijl te gelijk het Jachtgericht van Holland hen voor edel erkende.

“Een dier zonen leeft nog en is lid der Ridderschap van Holland,”wordt verder gezegd. Hier is bedoeld Abraham Alemans, bij organiek besluit van 28 Aug. 1814 in de Ridderschap der provincie Holland geadmitteerd. Hij was gedoopt te Ouddorp bij Goedereede 23 Oct. 1757 en overleed aldaar ongehuwd als gepensioneerd luitenant-kolonel 28 Mei 1855. Met hen stierf het geslacht uit.

Na de calange van 1717 werd den 3 Jan. 1718 voor den notaris J. Barrevelt te Beverwijk eene acte gepasseerd, waarbij Joost Engelen, oud 28 jaren, en Jan Janse Nagel, oud 73 jaren, onder aanbod van eede verklaarden te weten, dat No  10 (zie hieronder) was geweest de grootvader van den eersten requirant en dat nos 10, 11, 12 en 13 “haer altijt met de wijspel ofte de jaght hebben bemoeyt en selve altijt oock onverhindert geexereert hebben” en dat zij nos  10 en 11 “seer familjaar en wel grondigh hebben gekent.”

Die nommers betreffen eene geslachtenlijst welke bij die acte werd overlegd. Zij bevat geen jaartallen noch namen van de vrouwen, die ook wel geen aanzienlijken klank zullen gehad hebben, gaat telkens op den (vermoedelijk oudsten) zoon over, zonder van andere kinderen gewag te maken, en levert in het spoedig in onbruik geraken van den geslachtsnaam het bewijs van den reeds vroegtijdig ingetreden achteruitgang der familie. Nog eene bijzonderheid van de lijst is, dat zij, inplaats van den stamvader, met diens natuurlijken vader en daardoor een geslacht te veel telt. Zij geeft het volgende overzicht.

1.       Willem de Goede, den 22 graaff van Hollandt, heeft in bastardij geteelt:

2.       Heer Aelman, die na liet

3.       Willem de Moor *), Heer Aelmans soon, die na liet

4.       Dammis Willemse, die na liet

5.       Jan Dammasse, die na liet

6.       Maarten Janse, die na liet

7.       Claas Maartense, die na liet

8.       Dammas Claese, die na liet

9.       Claas Damasz, die na liet

10.   Dammas Damasz, die na liet

11.   Claas Dammasse, die na liet

12.   Dammas Claase, die een soon heeft

13.   Claas Dammasz.

De 12de op deze lijst was de gecalangeerde van 1717.

Het wapen van Heer Jan Aelman was anders dan hetgeen van Wijn te Ouddorp zag en, naar zijne vluchtige mededeeling te oordeelen, hetzelfde schijnt dat, na de admissie van Abraham Alemans in de Ridderschap, in de rigisters van den Hoogen Raad van Adel werd opgenomen en op onze Pl. 2 is afgebeeld. Men vindt het oudere wapen op de bekende wapenkaart van Hollandse geslachten in 5 bladen, van Cleynhens, met het onderschrift Aelman Br (bastaard). Het bestaat uit een effen rood schild, met een vrijkwartier, dat het grafelijk wapen bevat, of anders gezegd, gevierendeeld is: a. en d. in goud een rood getongde en genagelde leeuw (wegens Henegouwen), b. en c. in goud een blauw getongde en genagelde roode leeuw (wegens Holland). Het was in die tijden zeer gebruikelijk, dat bastaarden een wapen kregen of aannamen, dat uit een schild van enkel metaal of kleur bestond en waarin het wapen van hun natuurlijken vader in een vrijkwartier of schildhoofd geplaatst was. Wij hebben nog hier te lande het voorbeeld van Cronenburg. Drie bastaarden van Graven van Vlaanderen voerden het wapen van Vlaanderen in een vrijkwartier, respectievelijk in een effen zilveren, een effen rood en een effen groen schild (zie over deze en nog andere teekenen van onderscheid voor natuurlijke kinderen het artikel de Breuken in de Heraldieke Bibliotheek van 1872, blz. 297).

Het streven van vele uit bastaardij herkomstige familieën, om het merkteeken van onwettige geboorte uit het wapen weg te laten, was inzonderheid bemerkbaar bij die, welke een wapen als het hier geschetste voerden. Allengs verdween het effen schild en werd het vrijkwartier het volle wapen. Aldus schijnt het ook bij de familie Alemans gegaan te zijn, doch duister blijft het hoe daarop verder het wapen van Haarlem als hartschild gekomen is. De bronnen, die wij konden raadplegen, bevatten daaromtrent niets.

Op Pl. VIII van het Algemeen Wapenboek van het koningrijk der Nederlanden van Van Weleveld en O’Kelly wordt het wapen van Alemans voorgesteld als ondersteund door een zoogenaamd Hollandschen Tuin, een kring van palisaden met een slaghek van voren, terwijl de grond met vruchten bezaaid schijnt. Die Hollandschen Tuin, die sedert Willem VI op de grafelijke zegels verschijnt en in navolging daarvan door de afstammelingen van Heer Jan Aelman kan zijn aangenomen, komt op de teekening in de registers van den hoogen Raad van Adel niet voor en is daarom ook door ons weggelaten.